‘De oprichting van omgevingsdiensten heeft een pak geld gekost. Ook daarom wil ik wel per sé duidelijk kunnen maken wat de burger eraan heeft gehad. Wie werkt aan veiligheid in het publieke domein? De omgevingsdienst!’
Hendrik Noppen was toto 2016 directeur van de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant, waar hij vanaf eind 2012 drie jaar de tijd heeft gekregen om een goede organisatie neer te zetten. Daarvoor leidde hij o.m. een gemeentelijke herindeling in Noord-Holland, was hij verantwoordelijk voor de privatisering van het Theater aan de Parade in Den Bosch en heeft hij een instituut van de Radboud Universiteit weer zwarte cijfers gegeven. De ODZOB werkt voor 21 gemeenten en de provincie. Ook deze directeur praat makkelijk. Het is leuk om te zien dat door de interactie in elk gesprek een bijzonder aspect van een ‘excellente’ omgevingsdienst naar voren komt. In dit geval: het voortdurend uitleggen waarvoor je als dienst op aard bent.
De kern
‘Wij zijn geen dienstverlener, wij vervullen publieke taken, waaronder optreden en handhaven. Natuurlijk, wij verrichten de opdrachten van onze opdrachtgevers op een zo goed mogelijke manier, wij leveren kwaliteit in het relatiebeheer en wij bedienen de deelnemers in de gemeenschappelijke regeling. Maar wij zijn met name uitvoerders van opdrachten. Wij vervullen een publieke taak. Dat is de kern van het verhaal.’
Standaard of maatwerk
‘Gemeenten vragen om maatwerk. Dat snap ik, want zij hebben zich te verantwoorden aan de raad, en zijn autonoom. Tegelijkertijd is de oprichting van omgevingsdiensten ook bedoeld om te komen tot standaardisatie. Er is wel eens een misverstand, waarbij een wethouder tegen mij zegt: “Hendrik, ik bepaal wel of jullie in mijn gemeente luchtwassers gaan controleren of het crossen met motoren in de bossen gaan bestrijden.” Helemaal mee eens. De raad bepaalt waar zij hun centen aan uitgeven. Maar als wij een methode hebben gevonden om luchtwassers te controleren, dan gaat dat op dezelfde manier als in de buurgemeente. Ook vanwege de kosten. Het gaat niet alleen om standaardisatie vanwege het level playing field – gelijke gevallen gelijk behandelen – maar ook om economy of scale, goedkoop kunnen werken door schaalgrootte. De discussie hierover is gaande en wint aan kracht.’
‘De commissie Mans, de package-deal, het wetsvoorstel VTH, alles wijst op de noodzaak tot standaardisatie. Terwijl de Omgevingswet weer richting maatwerk gaat. Tijdens een workshop over de voorbereiding van die wet gaf men wel toe dat dit wellicht wat ‘schuurt’. Nou dat schuurt niet, het staat haaks op elkaar. Daar moeten we in goed overleg oplossingen voor vinden, en dat gaat ook lukken. Maak duidelijk, werk samen, spreek af. Een aanpak om veel problemen mee op te lossen.’
‘VTH is iets dat niet scoort bij een gemeenteraad of de burgerij. VTH ‘scoort’ alleen maar als het er niet is. Anders gezegd, als overlast veroorzakende bedrijven hun gang maar kunnen gaan. Of na een incident. Als het er wel is, kost het alleen maar geld in de ogen van een raadslid. En de raad gaat erover als hoogste orgaan. Als wij goed toezicht houden, piept er niemand. Als wij geen goed toezicht kunnen houden – bijvoorbeeld omdat men er geen geld voor ter beschikking wil stellen – gaan ze uiteindelijk tekeer als er een incident ontstaat. Het is iets als de millennium bug in het jaar 2000. Daar hebben we een hoop geld aan uitgegeven. En er is niets gebeurd! Dat kon wel eens komen, omdat we er zoveel aan gedaan hebben juist om problemen te voorkomen.’
Als directeur van het Theater aan de Parade?
‘Ik dacht vroeger: een theaterdirecteur viert alleen maar feest. Maar dat is niet waar. Een theaterdirecteur moet vechten om zijn geld. En om de aandacht van de mensen. Het is in die zin nog meer een bedrijf dan een omgevingsdienst, want gemeenten zijn in zekere mate verplicht om deel te nemen in deze dienst, na de aanname van de nieuwe VTH-wet ook wettelijk. Maar ook hier moet ik mijn diensten verkopen aan besturen, raden en staten. Namelijk door voortdurend laten zien waartoe ons werk dient. Laten zien wat de alternatieven zijn die we niet moeten willen. Wel eens nagegaan wat een stillegging of, erger, een ramp kost?’
Daar zijn wij voor
‘Wij meten als ODZOB breed uit dat we bestaan. Website, folders, relatiedag. Wie werkt er aan jouw veiligheid als burger in het publieke domein? De omgevingsdienst! Dat is de club die er zoveel mogelijk voor zorgt dat burgers geen last hebben van bedrijven die stank- of geluidoverlast veroorzaken. Die bedrijven aanpakt die een risico vormen omdat ze niet veilig met gevaarlijke stoffen omgaan. Daar zijn wij voor. Voor zover de gemeenten, de deelnemers in de gemeenschappelijke regeling, daar ook voldoende middelen voor ter beschikking willen stellen.’
‘Stel: een burger loopt op straat langs een bedrijf dat gastanks vult. Om kosten te besparen nemen zij een aantal veiligheidsmaatregelen niet meer. Als wij dat niet controleren, dan loopt die burger het risico dat zo’n gastank knalt. Er zijn regelmatig krantenberichten over zulke gebeurtenissen. Alles wat er gebeurt in de fysieke leefomgeving, waar de burger last van kan hebben, daar is de omgevingsdienst voor; om gevaar of hinder zoveel mogelijk weg te nemen of te voorkomen. Risicoreductie, dat is wat wij doen.’
We leveren risicoreductie
‘Ik ben nogal van het resultaat; wat is je doel? Aan het eind van een vergadering vraag ik nogal eens: Wat hebben we nou bereikt? Wat had je voor ogen om met deze bijeenkomst te bereiken en is dat gelukt? Dus ook voor de omgevingsdienst is de vraag: wat is ons bestaansrecht? Alle gevaren die mensen kunnen overkomen buiten de deur van hun huis, willen wij reduceren tot een maatschappelijk acceptabel risico. En dat wordt bepaald door ons allemaal, door opvattingen van volksvertegenwoordigende lichamen. Als er tankstation wordt gebouwd, bewaken wij dat de afstand tussen dat tankstation en het flatgebouw verderop groot genoeg is. Dat is het product dat we leveren: risicoreductie. We gaan niet garanderen dat het tankstation nooit afbrandt, we garanderen wel dat met het in acht nemen van die afstand, de bewoners van die flat bij brand geen gevaar lopen. Conform technische richtlijnen.’
‘Er zijn een hoop aspecten waarop we als dienst goed willen scoren. Of dat ook zo is moet een ander dan maar beoordelen. Maar wat wij zeker goed willen doen is communiceren. We moeten steeds weer laten zien wat de burger aan ons werk heeft. Ik ben voortdurend op zoek naar methoden om er zeker van te zijn dat het overheidsgeld goed wordt besteed. Hoe kunnen we dat het beste uitleggen? De oprichting van omgevingsdiensten heeft een pak geld gekost. Dus ik wel per sé duidelijk kunnen maken wat de burger eraan heeft gehad.’
‘VTH-werk lijkt een beetje op werken met riolen; je ziet ze niet, maar als het kapot gaat heb je er last van. Als de gemeente twintig miljoen beschikbaar heeft, denken veel bewoners: dan graag een zwembad. Dat snap ik. Wegonderhoud en riolering zijn in die zin lastige taken, daar kun je als bestuur niet zo mee scoren. Zo is VTH ook lastig uit te leggen. Maar het is nog altijd heel goed te doen. Ik kan talrijke voorbeelden noemen.’
Hoeveel euro’s voor luchtwassers?
‘En dan nog iets, level playing field. Gemeente A is niet bereid om meer dan 10.000 euro beschikbaar te stellen voor bijvoorbeeld het toezicht op luchtwassers. Dat is hun goed recht, het is hun autonomie, hun vrije keus, hun geld. Gemeente B, net zo groot, net zoveel varkens, net zoveel agrariërs, geeft er tien keer zoveel aan uit. Dus wat gebeurt er? Bij gemeente A komen we niet verder dan de keukentafel om het formulier in te vullen. Dan zijn de euro’s al op. De ODZOB wordt bekostigd door middel van tarifering en uren schrijven, wij krijgen niet zomaar een zak geld. Terwijl bij gemeente B, die er meer geld aan besteed, wij ruim kunnen controleren. Wat betekent dat voor de burger? Het is goed denkbaar dat de burger in de gemeente A na verloop van tijd meer last van veehouderijen daar in de buurt krijgt, want daar wordt minder goed gecontroleerd.’
‘Wat we willen is dat bedrijven in de hele regio, en straks provinciaal en ook nationaal, in gelijke gevallen op gelijke wijze worden benaderd. Dat is een nogal te maken slag. In de praktijk wordt aan level playing field nog niet zoveel gedaan. Waar ik dan tegenaan loop, is die wethouder die tegen mij zegt: “Dus Hendrik, jij wilt dat ik ook 100.000 euro uitgeef voor de controle van die luchtwassers?” Dat krijgt zij of hij in de raad niet zomaar voor elkaar. Dat snap ik wel.’
‘Wat we kunnen doen is alle voorzitters van de commissies milieu van de gemeenten uitnodigen en op stap nemen om naar die luchtwassers te kijken en het uitleggen. Dan lukt het nog niet onmiddellijk, maar na een aantal jaar … moet jij maar eens kijken. Het vraagt om enthousiasme. Je moet een spirit hebben en die er steeds in blazen. Je moet het steeds weer goed uitleggen.’
Stroomkabels
‘Ik was ooit gemeentesecretaris. Een sectorhoofd Grondzaken kwam op een dag bij mij en zei: “Hendrik, ik wil van de raad € 40.000 voor een rapport over wat er in de bodem zit. Maar de raad is zo druk met zwembaden, jeugdhonken en festivals – ook allemaal legitiem en nuttig – die gaan geen veertig mille voor zo’n rapport uitgeven, daar ziet de burger niets van.” “Maar waar heb je het voor nodig?” vroeg ik. Bij het graven in de bodem kwamen ze regelmatig kabels tegen en die werden beschadigd. “Dat hebben we vijf jaar geleden al aangegeven en toen kregen we maar de helft”, zei hij. Ze hebben toen op internet onderzoek gedaan naar letselschade door verkeerd graafwerk net het daarbij raken van stroomkabels. Daar bleken in de laatste tien jaar in Europa doden bij te zijn gevallen. Deze informatie is met de stukken naar de raad gestuurd. En het gehele bedrag is toegekend. Het gaat erom goed uit te leggen waar het geld voor bestemd is, en wat burgers, de belastingbetalers ervoor terug krijgen.’
Het belang van de burger
‘Voor omgevingsdiensten zijn er veel doelgroepen. Belangrijke daarvan zijn burgers en raadsleden. Burgers, omdat zij degenen zijn ten behoeve waarvan de omgevingsdiensten werken. Raden en staten, omdat zij de middelen verstrekken. We willen daarom een aantoonbare koppeling kunnen aanbrengen tussen de met die middelen uitgevoerde opdrachten en het belang van de burgerij. Het mooist zou zijn als een raad aan de hand van ons werk tot het inzicht zou komen dat de aan de omgevingsdiensten verstrekte middelen meer dan gemiddeld ten goede komt aan de burger. Een uitdaging is om als uitvoeringsdienst raden en staten tot zo’n inzicht te brengen.’
‘Ik werk voor de overheid, dus ik heb te maken met wet- en regelgeving. Daaraan rommelen kan niet. Ik voel mij daarom meer uitvoerder van publieke taken dan een dienstverlener –hoezeer wij ons werk voor de deelnemers ook ‘servicegericht’ willen doen. Daar voer ik veel discussies over. Wij adviseren ook niet. Ik ga dus niet iemand adviseren hoe hij zijn dakkapel moet plaatsen. Maar wij willen wel ‘richting geven’. Dus als een inspecteur ziet dat een aannemer in de uitvoering de dakkapel net tien centimeter hoger kan plaatsen en hij dan wel voldoet aan de regels, dan moet mijn medewerker natuurlijk wel zijn mond opentrekken. We willen ook dienstverlenend zijn richting bedrijven maar wij zijn er juist voor om naleving van vergunningsvoorwaarden af te dwingen bij bedrijven. Het gaat daarbij immers om regels die de burger beogen te beschermen.’
Wel blijven meedenken
‘Als een wethouder mij belt om te vragen een bedrijf een vergunning te geven, terwijl ze niet aan de voorwaarden voldoen, kunnen wij niet op zo’n verzoek ingaan. Daartoe zijn nu net omgevingsdiensten opgericht, namelijk om volstrekt geobjectiveerd wet- en regelgeving toe te passen. Met alle begrip voor specifieke omstandigheden, maar ten eerste in het belang van veiligheid en gezondheid in de fysieke omgeving. We kunnen niet ingaan tegen wet- en regelgeving of het vigerende beleid ook al kan dat nog zoveel arbeidsplaatsen opleveren. Dan leg ik, zo nodig uit – men weet doorgaans wel van wanten hier in Brabant – hoe hij bijvoorbeeld het bestemmingsplan kan aanpassen om toch een uitbreiding mogelijk te maken. Laatst was ik bij een bijeenkomst in een gemeente waar burgers zich afvroegen hoe het mogelijk was dat wij een bedrijf dat geuroverlast veroorzaakte bij die woonwijk hadden toegestaan. Dat waren wij niet, heb ik toen uitgelegd, dat heeft jullie eigen gemeente gedaan. Door in het bestemmingsplan bedrijven van die categorie op die plek toe te staan.’
‘Wat bleek overigens in dit geval. Het bedrijf maakt een product waar veel bijzondere eiwitproducten in zaten. Op die productiemomenten trad ook de geuroverlast op. Ik vroeg toen of ze dat niet op een andere locatie konden maken, zodat omwonenden er minder last van hebben. Daar komt nu dus de dialoog op gang: daar moet een zich vernieuwende overheid het van hebben. Deze vorm van meedenken vind ik goed bij onze rol passen. We moeten dus wel blijven meedenken, althans richting blijven geven, maar de verantwoordelijkheid voor de oplossing bij het bedrijf laten.’
Nog geen reacties.