submenu

treincoupe-2

Een toezichthouder werkt altijd in een bepaalde maatschappelijke en politieke context.

Ferdinand Mertens, NSOB

Enkele citaten uit de uitstekende publicatie Het overheidstoezicht in het rapport van de Enquêtecommissie Fyra: ‘De reiziger in de kou’.

Lees vooral ook het oorspronkelijke rapport om geen nuances te missen. Mij spreken onderstaande citaten uit het rapport het meest aan. Koos Meijer

De adviseurs (KM: adviesbureau Horvath) toonden zich verheugd over het feit dat de ILT niks verkeerd gedaan had, ze hadden niet de opdracht om de vraag te stellen of ze misschien nog iets ‘goeds’ hadden kunnen doen.

Bij al die voorbeelden (KM: o.a. Chemiepack en Odfjell) is geconcludeerd dat het toezicht te veel waarde toekende aan ‘papier’ en te weinig ‘invasieve technieken’ hanteerde om beter zicht te krijgen op wat er werkelijk aan de hand was.

In 2013 verscheen het rapport van de wrr, Toezien op Publieke belangen, waarin de aandacht gevraagd wordt voor een over- stijgende rol van de toezichthouder. De WRR noemt dat de reflexieve functie van het toezicht en het is die duiding die bij de pe ook doorklinkt wan- neer ze het heeft over de ‘tegenmacht’.

Een verbinding van publieke en private componenten in het toezicht is een juiste weg. Maar het vergt wel een duidelijke markering van wat beide partijen aan verantwoordelijkheid dragen. Het is geen kwestie van over de schutting gooien!

Dat er een commerciële relatie is tussen de producent en de certificeerder ziet de PE als een ernstige bedreiging en meent dat degene die betaalt ook bepaalt. Dat lijkt me te somber. Van belang is dat de nationale toezichthouder de certificeerder, zoals de wet bepaalt, scherp in de gaten houdt en daar publiek verantwoording over aflegt.

De algemene strekking is dat de toezicht- houder ‘er niet voor niks’ is en dat de samenleving er terecht wat van verwachten mag. Dit klinkt obligaat maar blijkt – helaas – keer op keer herhaald te moeten worden.

Toezicht vanuit de overheid vindt altijd plaats onder een ‘politiek gesternte’. Politiek en samenleving zijn aanhoudend in ontwikkeling en politieke slogans hebben nogal eens een zeer beperkte levensduur. Het toezicht is in een systeem een duurzame functie. Het kleurt mee met de dag maar weet wat de grenzen daarvan zijn maar ook wanneer die kleur, gelet op wat er aan de hand is, mat begint te worden. Toezicht werkt altijd binnen de wet maar de wet is geen excuus voor starheid en onbeweeglijkheid. Toezicht heeft daarom een eigenstandig leiderschap nodig dat de ambiguïteit die per definitie in de politiek besloten ligt te hanteren met de fundamentele opdracht als opkomend voor het publiek belang, als leidraad. De veranderende rol van de overheid in een samenleving die een groter beroep doet op eigen verantwoordelijkheid en die verantwoordelijkheid van anderen aanmoedigt en uitnodigt, vraagt ook om ‘overzicht’ en ‘procesbewaking’ ook al staat dat er niet altijd met ‘koeien van letters’ op. De toezichthouder is niet zomaar één van de actoren die zijn taak heel klein kan houden, want als het er op aan komt, wordt er altijd naar meer gevraagd. Hij acteert in een netwerk met zijn eigen taak en specifieke bijdrage maar behoort tevens reflexief op basis van informatie het geheel aandacht te geven. Anderen laten zien hoe de zaken er bij staan, hoe ze vorderen en eventueel daarmee actie uit lokken.

Onze samenleving kan niet zonder onafhankelijke en sterke krachten die de marktgedreven organisaties, zoals gezegd, in toom probeert te houden.

In de kring van de Belastingen was een benadering van belasting innen in ontwikkeling die gebruik ging maken van de procesinformatie van de belastingplichtigen waarmee in de digitale tijd op een veel snellere en ook meer betrouwbare manier informatie beschikbaar kon komen. De Belastingdienst noemde dat – ongelukkig – horizontaal toezicht en benutte daarbij het politiek correcte jargon van ‘vertrouwen’. Een intelligente en door de technologie mogelijk gemaakte efficiëntere benadering in de belastinginning werd politiek ‘geframed’ met de begrippen ‘horizontaal’ en ‘vertrouwen’; beide jubelbegrippen.

Maar er waren niet alleen financiële crises. Er deden zich problemen voor in de chemische industrie met een grote brand bij ChemiePack en aanhoudende ongewenste risico’s bij een onderneming als Odfjell, in het Rijnmondgebied.

In al die crises en incidenten bleek dat het toezicht vaak een ‘raadsel’ was – modern toezicht én ouderwets toezicht. Dus voldoende reden om het denken over het toezicht te intensiveren.

De toezichthouders werden daarbij geholpen door een advies van de WRR in 2013 waarin aan de toezichthouders gevraagd werd meer aan- dacht te hebben voor een reflexieve rol. De WRR bedoelde hiermee ‘verder te kijken dan je neus lang is’ en je als toezichtouder de vraag te stellen ‘gaat dit wel goed?’ Bovenal benadrukt de WRR dat het toezicht vanwege de overheid er is om het belang van de burger – het publieke belang – te dienen. Tegelijk zegt de WRR hier ook mee dat de toezichthouder voorbij de wet moet kunnen kijken en de politiek er op moet attenderen wanneer de vigerende wetgeving de problemen onvoldoende beheersbaar maakt. Alhoewel het toezicht voor grote opgaven staat en het toezicht ingewik- keld is, is de externe gerichtheid van de leiders van de grote toezichtorganisaties nog altijd beperkt.

Vanuit een steriele scheidingsopvatting werd informatie onvoldoende gedeeld en waren het volstrekt gescheiden werelden die elkaar dus niet konden versterken.

Daar waar beoordeling vooraf noodzakelijk is omdat de gevolgen van een verkeerde beslissing maatschappelijk zo ernstig zijn dat externe barrières in de besluitvorming gewenst zijn, dient deze beoordeling onafhankelijk en deskundig uitgevoerd te worden.

Er is permanente zorg over integriteit en zorgvuldigheid in de maatschappelijke systemen en dat vereist toezichthouders die zelf gedreven worden door een cultuur van alertheid.

Wanneer sprake is van vergunningverlening dan is het voor een effectieve regulering van belang dat de handhaving in voldoende mate betrokken is op de vergunning en de vergunningverlening.

Vanuit een steriele scheidingsopvatting werd informatie onvoldoende gedeeld en waren het volstrekt gescheiden werelden die elkaar dus niet konden versterken.

Deze autoriteiten verrichten hun werk onder de verantwoordelijkheid van de politiek maar de politiek heeft in de indi- viduele casus geen mogelijkheid tot interventie. Dat noemen we onafhankelijkheid.

In veel gevallen is er ook sprake van een commerciële relatie: opdrachtgevers(de producenten) van dergelijke organisaties betalen de rekening en de opdrachtnemer heeft belang bij de opdracht. Dat hoeft geen probleem te zijn maar vraagt wel alertheid van een ‘derde’ – die moet de nationale toezichthouder zijn.

De oorzaak voor het gebrek aan belangstelling voor een inhoudelijke invulling van de co-regulering komt voort uit de wens om tot een goedkopere overheid te komen en veel minder in het verlangen naar een betere prestatie van de samenleving als geheel.

Lees de uitstekende publicatie Het overheidstoezicht in het rapport van de Enquêtecommissie Fyra: ‘De reiziger in de kou’.

Nog geen reacties.

Geef een reactie